Luigi Nonothis page is valid HTML 4.01 transitional

19-dec-2006


handtekening van Nono portretfoto portretfoto

Luigi Nono: een hedendaags Italiaans componist

Harry Mayer (Mens en Melodie, jaartal: na 1960)

Luigi Nono, de schoonzoon van Arnold Schönberg, is componist en doctor in de rechten. Het komt in de muziekgeschiedenis vaker voor, dat een componist aanvankelijk rechten studeerde. Enig verband tussen hun kennis van het recht en hun creatieve muziekbeoefening is bij vroegere componisten echter nimmer aanwijsbaar. Geheel anders is dit bij Nono. In zijn werken staan de sferen van het recht en van de kunst vaak in direct verband met elkar: uit de inhoud van zijn muziek spreekt de jurist; het rechtsbewustzijn heeft zijn muzikale verbeelding zelfs geheel doordrongen. Voor Nono, die in 1924 te Venetië geboren werd, heeft het componeren in onze tijd slechts dan zin, wanneer het geschiedt van de bewogenheid uit over het onrecht, waaronder talloze mensen gebukt gaan. Daarom stelt Nono zijn werk in dienst van humane ideeën. De teksten van zijn merendeels vocale composities zijn aanklachten tegen oorlog, dictatuur, bewapening en rassenhaat. Steeds weer schudt hij het menselijk geweten wakker en komt hij op voor de rechten van het individu, waar dit doorintolerantie verdrukt wordt. Zo zet hij in 1954 La victoire de Guernica van Paul Eluard op muziek; “Votre mort va servir d’exemple; ils vous ont fait payer le pain, le ciel, la terre, l’eau, le sommail et la misère de votre vie; ils disaient désirer la bonne intelligence, ils rationnnaient les forts, jugeaient le fous; ils saluaient les cadavres.” Twee jaren later verklankt hij in Il canto sospeso (=afgebroken gezang) de laatste brieven van ter dood veroordeelde Europese verzetswstrijders uit de Tweede Wereldoorlog. Konstantinos Serbas, een 22-jarige kapper uit Griekenland, schrijft (vertaling naar Und die Flamme soll euch nicht versengen, Steinberg-Verlag, met voorwoord van Thomas Mann): Uw zoon gaat, hij zal de klokken der vrijheid niet horen. Van een Poolse jongen, Chaim, citeert Nono: wanneer de hemel van papier was en alle zeeën der wereld inkt waren, zou ik u mijn leed niet kunnen beschrijven om al datgene wat ik om me heen zie; ik zeg allen vaarwel en ween. Esther Srul, een meisje uit Polen, wist nog haastig neer te krabbelen: de poorten openen zich; daar zijn onze moordenaars, zwart gekleed; ze jagen ons uit de synagoge; hoe hard is het, van het zo mooie leven voor altijd afscheid te nemen! En uit de laatste brief van Ljubka Schwetowa, een jonge Russin, werd de zin gekozen: vaarwel, moeder, uw dochter Ljubka verdwijnt in de vochtige aarde. In Nono’s tot nu toe enige opera Intolleranza is de hoofdfiguur een geëmigreerde mijnwerker, die, door heimwee gedreven, op de terugreis is naar zijn vaderland. Onderweg verzeilt hij in een massademonstratie, wordt gevangen genomen, weet echter te ontvluchten, maakt een bomexplosie van nabij mee, is ooggetuige bij een uitbarsting van rassenhaat en treft tenslotte zijn geboortegrand door een overstromingsramp geteisterd aan. Gelijk voor Strindberg, Maeterlinck, Mahler, Schönberg, Berg en Adorno, is voor Nono de kunst een medium om aan het leed der mensen uitdrukking te geven. Bij Nono treedt het aanklagende element echter beslister en nadrukkelijker naar voren dan bij zijn grote voorgangers.

Luigi Nono ontving zijn muzikale opleiding bij de dirigenten Hermann Scherchen en Bruno Maderna, twee pioniers voor de nieuwe muziek. Van hen is Maderna behalve dirigent ook componist. Hermann Scherchen heeft zich van de aanvang af, dat wil zeggen sedert 1950, een onbaatzuchtige en dappere voorvechter van Nono's kunst getoond, niet alleen als dirigent, maar ook als uitgever; in Scherchen's Ars‑Viva‑Verlag zagen alle composities van Nono het licht.

Ondanks de door en door persoonlijke stijl van Luigi Nono vertoont zijn muziek vele invloeden van Schönberg, Alban Berg, Webern, Blacher en Messiaen; uiteraard geldt dit het meest voor de vroegere werken. Als uitgesproken vocaal componist heeft hij met zijn opmerkelijk originele behandeling van de zangstemmen iets geheel eigens gecreëerd. Zijn kunst is vooral hierdoor sterk verschillend van die van alle andere componisten. Uitgaande van de dodecafóniek heeft hij bovendien deze techniek aan ingrijpende wijzigingen onderworpen. Hij verving namelijk de twaalftoonsreeksen reeds vrij vroeg door wat men het best zou kunnen noemen: toonpatronen. In het van 1954 daterende La victoire de Guernica ontmoeten we zulk een toonpatroon: d es e f‑g‑a‑bes‑b‑c. Dit negentonig patroon blijft het gehele stuk door ongetransponeerd; 25 maten vóór het slot verdwijnt het patroon plotseling, om plaats te maken voor de drie erin uitgespaarde tonen: gis, cis en fis. In latere werken bemerken wij dan de neiging, om de twaalf tonen op zodanige wijze te rangschikken, dat zich van één bepaalde toon uit twee ononderbroken chromatische lijnen vormen; één omhoog en één omlaag. Daar deze werkwijze volkomen in strijd is met de principes der orthodoxe dodecafonie (waarin gamma‑achtige toongroeperingen binnen een reeks immers als ontoelaatbaar gelden) kunnen wij hier van reeksentechniek niet meer spreken. In de plaats van de dodecafonische reeks is het twaalftoonspatroon gekomen. Als voorbeeld van zulk een patroon citeren wij dat uit het voor vier orkesten geschreven Diario polacca 1958 (Pools dagboek 1958):

fis  g  f  as  e  a  es  bes  d b  cis  c

De manier, waarop de twaalf chromatische tonen worden verwerkt, is in de fijne, sprankelende Incontri van 1954 nog contrapuntisch van aard: er zijn zes reële stemmen, waarvan er twee een achtstentriolen‑, twee andere een zestienden‑ en de twee overige een zestienden‑kwintolenbeweging hebben. Elk der zes melodieën wisselt met iedere nieuwe toon, volgens een uit Webern‑voorbeelden ontwikkeld hoketus‑procédé, van instrument. In het midden van het stuk keert de muziek in haar geheel in kreeftrichting (dus van achter naar voren.) terug, waarbij de ritardandi en rallentandi vanzelfsprekend in accelerandi veranderen, en omgekeerd. De voorliefde voor de hoketus strekt zich in andere composities tevens uit over de tekstbehandeling. Zo zijn de woorden Non ho paura della morte (vert.: ik heb geen angst voor de dood) van een Russische gefusilleerde uit Il canto sospeso aldus over de koorstemmen uitgespreid:

notenvoorbeeld 1

Het laten terugkeren van omvangrijke brokken muziek in kreeftrichting bepaalt niet zelden de vormgeving van Nono's instrumentale composities. Een boeiend voorbeeld hiervan geven de aan Rudolf Kolisch opgedragen Varianti (1957) voor viool en orkest; de kreeftmatige structuur van alle muzikale parameters voltrekt zich hier over een in vieren geleed geheel; het derde deel is de kreeft van het eerste deel, het vierde deel van het tweede. Van de strenge lineariteit, zoals we die in de Incontri ontmoetten, is in de Varianti evenwel niets meer te bespeuren. De aandacht wordt thans geheel geconcentreerd op de afzonderlijke toon, die bij voorkeur in verschillende gestalten tegelijkertijd optreedt, waarbij de in de Incontri ontwikkelde arbeid met polyritmiek intussen uitgebreid is met zestiendenseptimolen, bijvoorbeeld:

notenvoorbeeld 2

In de Cori di Didone uit het jaar 1958 wordt de mogelijkheid van het opensplijten van woorden in lettergrepen consequent doorgetrokken op de lettergrepen zelf. Het eerste woordje La uit deze compositie voor gemengd koor en slagwerk is dusdanig getoonzet, dat de eerste alten de letter L zingen, de tweede alten het woordje La en de derde alten alleen de letter A.

De Cori di Didone vormen het meest gedurfde koorwerk, dat Luigi Nono tot nu toe op zijn naam heeft staan. La terra e la compagnia, dat twee maanden tevoren gecomponeerd werd, sluit wat de koorschrijfwijze betreft nog rechtstreeks aan bij Il canto sospeso; alleen het door elkaar heen componeren van twee verschillende, geheel zelfstandige koorteksten was een nieuw experiment.

In twee nog latere a‑cappella‑werken uit 1960 is de septimolenbeweging weer uit de polyritmiek geëlimineerd. Het zijn het dubbelkwartet Sarà dolce tacere en het voor solosopraan en zesstemmig sopranenkoor gezette Ha venido. Hoewel bij een eerste beluisteren van Ha venido het sobere kooraccompagnato geheel los van de rijk-melismatische solopartij schijnt te staan, blijkt bij een nauwkeurig bestuderen de eenheid tussen beide juist een volkomen hechte te zijn; als bewijs vergelijke men de melodie bij het laatste tekstwoord van de soliste met het daartegen geplaatste zesstemmige koorakkoord, dat precies dezelfde tonen als de melodie bevat, en dat gezongen wordt op de beide in dit laatste tekstwoord benutte vocalen:

notenvoorbeeld 3

De componist Luigi Nono

Harry Mayer (Mens en Melodie, 1970?)

De Italiaanse componist Luigi Nono zal in de sector hedendaagse muziek van het Holland Festival 1970 een belangrijke rol vervullen; reden genoeg om aan zijn persoon en werk weer eens aandacht te besteden. In een vorig opstel werd hij reeds geschetst als een politiek geëngageerd componist, die zich in zijn werk richt tegen verschijnselen als oorlog, dictatuur, rassenhaat, armoede en politieke misleiding. Speciaal werken als España en el corazion, La victoire de Guernica, Il canto sospeso en Intolleranza zijn exemplaire documenten van een humaan bewogen en deswege aanklagende artisticiteit. Ze appelleren aan het wereldgeweten om vrede, vrijheid en welvaart voor alle mensen te garanderen. Dit politiek engagement houdt voor Nono echter allerminst in, dat hij zich genoodzaakt ziet om te componeren in een bevattelijke, realistische stijl. In plaats van tot de massa spreekt hij tot het individu. De manier waarop hij uit elementaire grondstof zijn klank opbouwt, is kenmerkend voor een man die de mensheid benadert door het individu heen. Als voorbeeld mogen de twee eerste woorden van het tijdens het komende Holland Festival uit te voeren Ha venido (De lente is geboren) geciteerd worden:

notenvoorbeeld 4

Ook het slagwerk-"akkoord", waarmee het eveneens tijdens dit Holland Festival te beluisteren La terra e la compagna uitmondt, is karakteristiek voor het bewust ontwijken van een traditioneel gepreformeerde klank:

notenvoorbeeld 5

Omtrent deze zeer persoonlijke hantering van het klankmateriaal kan opgemerkt worden, dat ze als vanzelf leidt naar de elektronische componeertechniek, en ook dat ze symbolisch is voor de relatie van de componist zowel tot de medemens als tot de mensheid.

In zijn opera Intolleranza (1960;'61) gaf Nono muzikale gestalte aan het leed van de slachtoffers van ontheemding, demagogie, gevangenschap, natuurcatastrofen en bomexplosies. Op het gevaar van de atoombom attendeerde hij een jaar later nog nadrukkelijker in Sul ponte di Hiroshima voor sopraan- en tenorsolo en orkest. De Hiroshima-cantate begint met een fel gekleurd orkestvisioen van de verschrikkingen in de Japanse stad naar de woorden van Günther Anders: "Hun dood is geen dood in de gebruikelijke zin." Aan het middendeel werd "Het licht zal komen" van Jesus Lopez Pachevo ten grondslag gelegd. Deze onbegeleide sopraansolo verdringt de duistere orkestmuziek met haar sublieme schoonheid als een boodschap van belofte, een uitzicht op een betere wereld. In het slotdeel op tekst van Cesare Pavese wordt die hoop bevestigd. "Gij zult onwrikbaar en stralend zijn”, zo zingen de beide solostemmen temidden van een feestelijk instrumentarium van bekkens, klokken en chordofonen.

Korter dan de deels dramatische, deels lyrische Hiroshima-zangen zijn de puur lyrische Canciones a Guiomar. Nono omrankt het gedicht van Antonio Machado met een van emotie vibrerend Sprechgesang voor sopraansolo, dat zich aftekent tegen een Spaans gekleurd fond van slagwerk, gitaren en lage strijkinstrumenten, waarbij zich tijdens de epiloog nog een veelstemmig vrouwenkoor voegt. De Spaniaard Antonio Machado (1875‑1939) behoort met diens landgenoot Frederico Garcia Lorca en de Italiaan Cesare Pavese tot Nono's meest geliefde literatoren. Machado is eveneens de auteur van de tekst van Ha venido. Het ligt voor de hand dat deze meest menselijke Spaanse dichter uit de 20ste eeuw Nono ‑ de meest humanitaire Italiaanse componist ‑ steeds bovenmate heeft geboeid. Op het eerste Nono-concert (25 juni te Amsterdam) kan men de Canciones a Guiomar leren kennen.

In de werken uit de eerste helft van zijn thans 20‑jarige componistenloopbaan heeft Nono de elektronica nog ontweken. Aan de vroege proeven van zijn Keulse vrienden op dit gebied nam hij niet deel. Toch toonde Nono's pointillistische componeertechniek van de aanvang af een onmiskenbare verwantschap met de werkwijze der elektronici. Pas in 1960 trok hij hieruit de consequentie. Hij schreef toen zijn eerste elektronische compositie: de Omaggio a Emilio Vedova. Hij had blijkbaar gewacht op het moment waarop de muzikale elektronica voldoende buigzaam gemaakt was om deze in zijn kunst te kunnen integreren. In het in ons land reeds bekende La fabbrica illuminata (De verlichte fabriek) zingt een mezzosopraan tegen een vierspoorsmagnetofoon met vier groepen luidsprekers. Op de bandopname is uit een fabriek te Genua afkomstig geluidsmateriaal verwerkt, dat in de Elektronische Studio te Milaan vermengd werd met aan allerlei studioprocedures onderworpen spreekkoorklanken, die bijeengebracht werden uit flarden fabrieksjargon, hardop voorgelezen arbeidsovereenkomsten en sociaal‑politieke debatten. Het stuk is opgedragen aan de arbeiders van de Genuese fabriek, maar propagandistische of protesterende elementen komen er niet in voor. Het stuk is heel anders dan de realistische Oosteuropese muziek. Het is niet hymnisch of katharsisch á‑la‑Sjostakowitsj. Het eindigt in een vragende anticlimax. Al is Nono lid van de communistische partij, toch toont hij zich boven alles een humanist in de geest van zijn schoonvader Arnold Schönberg. Zo had hij bijvoorbeeld - nog voordat men in Rusland enkele jaren geleden de dodecafonische muziek eindelijk tolereerde -tijdens een bezoek achter het IJzeren Gordijn nadrukkelijk gepleit voor het "vrijgeven" van deze en andere moderne muziek. Een kunstenaar die zich ondanks zijn politiek engagement op zulk een waarachtig kritische manier blijft opstellen, kan het zich ook veroorloven om het uitvoeren van zijn werk te bemoeilijken in het naar zijn abusievelijke mening “fascistische" Frankrijk. Een minder integere persoonlijkheid dan Nono zou door het opzettelijk plaatsen van zijn muziek in een isolement ergernis gewekt hebben. Bij Nono is dit niet het geval. Compromisloze integriteit kenmerkt zowel de mens Nono als de componist en de pedagoog.

Als compositieleraar is Nono minder bekend dan als componist. Toch heeft hij verscheidene leerlingen gevormd, die reeds een goede naam verwierven, onder meer David Bedford, Helmut Lachenmann en Jorge Rosado Peixinho. Bij zijn onderwijs laat hij zich leiden door sterk aan Schönberg herinnerende principes. Hij verlangt van zijn leerlingen een diepgaande studie van zowel oude als hedendaagse kunstwerken. Zij bestuderen bij hem even grondig Palestrina, Bach en Mozart, als Webern en de elektronische muziek. Bovendien maakt hij hen vertrouwd met het gregoriaans en met de muzikale etnologie. Hij behandelt niet alleen het instrumentarium van de Europese kunst- en volksmuziek, maar ook dat van de Oosterse muziekculturen. Wanneer de leerling dit alles voldoende in zich opgenomen heeft, dan moet zijn eigen, jonge fantasie hem verder leiden op de avontuurlijke tocht naar nog onontgonnen klankgebieden, zoekende naar de expressiemiddelen, die bij zijn persoonlijkheid passen. Het gieten van nieuwe klank in oude vormen vindt Nono afkeurenswaardig. Daarvan tracht hij zijn leerlingen steeds te overtuigen.

Toen op 19 oktober 1965 het scenische oratorium in elf zangen Die Ermittlung van Peter Weiss in verschillende landen tegelijk in première ging, maakte men in sommige schouwburgen kennis met de muziek, die Nono bij dit gedramatiseerde Auschwitz‑proces geschreven had. Deze Ricorda cosa il hanno fatto in Auschwitz is thans algemeen bereikbaar geworden door de Wergo‑opname met medewerking van de sopraan Stefania Woytowitz, het kinderkoor van het Teatro Piccolo te Milaan en de elektronische geluidstechnicus Marino Zuccheri. Peter Weiss, de schrijver, schilder en filmregisseur, die destijds zowel uit Duitsland als uit Tsjechoslowakije voor de nazi's moest vluchten, schreef zijn scenisch oratorium als een soort van documentair verslag. Bij de daaruit voortvloeiende koude en naakte meedogenloosheid past de elektronische muziek van Nono zich onverbeterlijk aan.

Tijdens de Nono‑concerten van het Holland Festival (25 en 30 juni aanstaande) staan verder nog op het programma: Per Bastiana Fai‑yang‑cheng, Un volto del mare, Non consumiamo Marx, A floresta é jovem e chea de vida en Voci destroying muros. Het aan Nono's dochter opgedragen Per Bastiana Tai‑Yang‑cheng met drie klanksporen en instrumenten is een lied van hoopvol uitzicht; de Chinese woorden Tai-yang-cheng betekenen zo ongeveer "De dag breekt aan". Het werk A floresta é jovem e chea de vida, geschreven voor drie spreekstemmen, klarinet, koperen platen en klanksporen, wordt door de componist een oratorium genoemd. Het bestaat uit revolutionaire teksten uit Afrika, Zuid‑Amerika, Cuba en Vietnam, die tegen indrukwekkende elektronische klanken en vervreemdingen een soort van collage vormen. Het oratorium is opgedragen aan de Noordvietnamese strijders, terwijl men stellig kan aannemen, dat Nono's notenpen eveneens door een hang naar het Cuba van Fidel Castro geleid zal zijn.

Het nieuwe muziektheaterstuk Voci destroying muros dankt zijn ontstaan aan een opdracht van het Holland Festival 1970. Als tekstgegeven werden brieven van vrouwelijke verzetstrijders benut. De meertalige titel houdt verband met het feit, dat deze brieven afkomstig zijn van vrouwen uit verschillende landen. De door Luigi Nono zelf te dirigeren muziek is weer deels instrumentaal, deels elektronisch.

De zuiver muzikale waarden van Nono's muziek wettigen het vermoeden, dat deze kunstenaar zich ondanks zijn politiek engagement steeds voor ogen houdt, hoe de realiteit van waaruit hij zijn muziek schept, eerst in het transcendentale verheven moet zijn om van dááruit als kunst gereflecteerd te kunnen worden. Sociale of politieke betrokkenheid is in de wereld van de kunst te allen tijde vrijblijvend. In de Eroica en in het slotkoor van de Negende Symfonie was ook Beethoven politiek geëngageerd, maar de waarde en de betekenis van deze stukken hebben hierdoor noch gewonnen, noch verloren. In tegenstelling tot de muziek van bijvoorbeeld een Hanns Eisler is het werk van Luigi Nono nimmer afgedaald tot propagandistisch niveau. De rechtschapenheid van zijn persoon behoedde hem ervoor, ooit een muzikaal‑politiek feestredenaar naar het voorbeeld van Sjostakowitsj te worden. Want de kunst doorsnijdt evenals de religie onze horizontale realiteit in verticale lijn. Zij doet ons beseffen dat achter de aardse realiteit een diepere zin schuilt. Even zozeer als de werken van Olivier Messiaen zijn ook die van Luigi Nono uitingen van een geest, die de werkelijkheid boven menselijke ervaring weet uit te tillen. Ook met voorbijgaan aan de politieke achtergronden, welke tot het ontstaan van composities als La fabbrica illuminata en A floresta é jovem e chea de vida aanleiding geven kan men deze als pure muziek beluisteren, want: het zijn tenslotte de muzikale kwaliteiten, die hun waarde bepalen. En deze kwaliteiten zijn bij Luigi Nono steeds van een uitzonderlijk niveau.

(einde artikelenreeks - MM)

Harry Mayer | artikelen